Menu

zondag 14 april 2024

Lied van de profeet – Paul Lynch

 


De Ierse schrijver Paul Lynch (1977) won met zijn vijfde roman, “Prophet Song”, de Booker Prize 2023. Het gaat over een burgeroorlog die uitbreekt in Ierland en hoe snel de vrijheid het onderspit kan delven tijdens een opkomend schrikbewind. Natuurlijk heb ik meermalen gelezen over de koerswijziging waarvoor de nazi’s zorgden, zie bijvoorbeeld “De wereld van gisteren” van Stefan Zweig, het leven onder de communistisch dictator Ceaușescu in Roemenië, zie “Wachten op het Westen” van Nausicaa Marbe, en het verloop van de islamitische revolte in Iran, zie “Lolita lezen in Teheran” van Azar Nafisi, maar dat blijven geschiedenisverhalen waar ik als geboren en getogen Nederlander niet echt mee te maken heb gehad. Gek genoeg is wat Lynch schrijft fictie, maar kruipt het zo dicht op de huid en in het nu, dat het bijna een voorstelbare realiteit wordt die morgen of overmorgen zomaar waar kan zijn – zoals de uitbraak van corona ook ineens een voldongen feit was. Sterker, misschien al wel waar ís voor sommigen onder ons: zie het oplevend antisemitisme. Het knappe is dat Lynch er geen politiek maar universeel verhaal van heeft gemaakt. De overgang van een democratie naar dictatuur is een klassiek motief. Het boek start dan ook met een tekst uit Prediker: “… Hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er niets nieuws is onder de zon…” (1 : 9). Lynch schetst de beklemmende werkelijkheid van een moeder die te midden van het oplaaiende geweld zo goed mogelijk voor haar kinderen probeert te zorgen. Elke godgegeven dag weer. De moeder als ‘Elckerlijc’.

 

Tijden van crisis

Haar naam is Eilish Stack. Een werkende moeder van vier kinderen en mantelzorger van een dwarse, dementerende vader. Moleculair bioloog. Uitgeput. Vind je het gek?! Op een avond staat de geheime politie van het Garda National Services Bureau aan de deur om te informeren naar haar man, Larry Stack, die op dat moment niet thuis is. Of hij hen wil bellen zodra dat mogelijk is. Sinds kort is er een algemene noodtoestand van kracht om het hoofd te bieden aan de voortdurende crisis waarin het land verkeert. De GNSB heeft grotere bevoegdheden gekregen en mag extra voorzorgsmaatregelen treffen, teneinde de openbare orde te handhaven, wat uiteindelijk gewoon een staatsgreep blijkt te zijn. Diezelfde avond nog wordt Larry op een zeer onaangename manier verhoord op het bureau. Ze schuiven hem een a-viertje toe. Er zijn klachten over hem binnengekomen die nergens op slaan. Alsof ze die eigenhandig hebben verzonnen. Met de vraag of hij wil nadenken over zijn activiteiten als vakbondsleider inzake het onderwijs, wordt hij naar huis gestuurd. Zijn houding kan als staatsgevaarlijk worden aangemerkt. Zijn gedrag zaait verdeeldheid en onrust. Larry ziet hoe een politieman langzaam zijn mond opent, waaruit een heel de tijd rondfladderende mot lijkt te ontsnappen… Wat een beeld! 

 

Wakker worden

Tijdens een lunch op haar werk ziet Eilish op tv hoe een demonstratie die Larry heeft georganiseerd uit elkaar wordt geslagen. Agenten in burger slepen mensen  in auto’s zonder kentekenplaat. Die dag komt hij niet meer thuis. Mensen worden van hun bed gelicht. In het buitenland is het overal in het nieuws maar in eigen land gaat het er met geen woord over. De tv-redacties zijn al in handen van de nationalistische partij. Op de sociale media wordt er druk gepost over dat het land omgevormd gaat worden naar een politiestaat. De mobilisaties zouden al begonnen zijn. Lynch schrijft in termen van ‘wakker worden’, een issue dat tegenwoordig overal in het culturele discours opduikt, van ‘woke’ tot ‘wappie’: “… Je leven lang heb je liggen slapen, we hebben allemaal liggen slapen en nu begint het grote ontwaken…”. Eilish’ zoon van twaalf plast weer in bed. Als Eilish naar het stadsloket gaat om te proberen het paspoort voor haar oudste zoon te verlengen en een nieuwe voor haar baby aan te vragen, omdat ze met z’n allen in de paasvakantie  bij haar zus in Canada zullen gaan logeren, krijgt ze dat niet voor elkaar. Ze wordt als een veiligheidsrisico beschouwd omdat haar man in hechtenis zit. Ze schrijft naar het ministerie, naar het hoofd van het GNSB, naar de mensenrechtenorganisaties. Het helpt allemaal niets. Ze neemt een pro Deo advocate in de arm die alleen maar in de buitenlucht wil praten. Ze komt achter het adres van één van de rechercheurs die aan het begin van het boek op de stoep stonden. Probeert haar verhaal te doen bij diens vrouw. Ze wordt beschouwd als tuig van de richel. Haar oudste zoon krijgt een oproep voor militaire dienst. De week nadat hij zeventien wordt moet hij zich melden. Het doet onvermijdelijk denken aan de NAVO-retoriek en de nieuwe mogelijkheden die minister Ollongren onderzoekt om met het oog op de huidige Russische dreiging meer jongeren voor militaire dienst te werven.  

 

Subversieve elementen

Baldadige jongeren worden opgepakt. Twee van hen worden als duidelijk gemartelde lijken bij hun ouders thuis afgeleverd. Er volgt een massademonstratie van mensen in het wit met witte vlaggen en witte kaarsen. Maar tussen de menigte lopen figuren die met hun mobieltjes de gezichten van de demonstranten filmen. Op de daken liggen scherpschutters. Op de sociale media verschijnen beelden van legertrucks en troepentransporten die door buitenwijken trekken en zich in lange rijen langs het kanaal opstellen. Er doen geruchten de ronde over auto’s die met knuppels en bakstenen worden bekogeld. Mannen met bivakmutsen sleuren mensen uit voertuigen die in brand worden gestoken. Eilish’ oudste komt die nacht niet thuis. Ze scrolt door zijn vergeten smartphone en schrikt zich te pletter van de gewelddadige video’s en foto’s die ze ziet. 's Ochtends toont de tv beelden van een samenscholing die midden in de nacht met traangas en wapenstokken uit elkaar is gejaagd. Er wordt met scherp geschoten op ‘terroristen’. ‘Subversieve elementen’ zijn met bussen afgevoerd. Eilish rijdt naar het National Indoor Arena waar de gearresteerden schijnen te zijn heen gebracht. De stem van Larry in haar hoofd waarschuwt haar net op tijd niet de naam van haar zoon te noemen als een militair haar daarom vraagt. Ze geeft een fakenaam op. Namen die in hun systeem worden vastgelegd, komen daar nooit meer uit. Namen vormen de basis van hun macht. “… Tegenstanders van het regime hebben wegversperringen opgeworpen en stichten brandjes op straat, op dorpspleinen worden levensgrote poppen in de fik gezet, etalageruiten worden met stenen ingegooid en er worden met verf leuzen op gespoten. Er zijn vrouwen in trouwjurken die foto’s van hun verdwenen echtgenoten uitdelen. Er zijn mannen met Garda-banden om hun bovenarm die geen gardaí zijn maar zich met knuppels en hockeysticks groepsgewijs door de relschoppende menigte verplaatsen. Ze kijkt op het nieuws naar een blokkade in Cork, de donkere stroom oproerpolitie, het ratelende staccato van de geweren die boven de hoofden van de actievoerders worden afgevuurd…”. Als ze de nacht daarop naar beneden gaat om wat te drinken, ligt haar oudste doodgemoedereerd op de bank in de woonkamer te slapen.

 

Een verticale val naar de afgrond

Er wordt aangekondigd dat de scholen dicht blijven totdat de rust en orde in het land is hersteld. Eilish krijgt te horen dat ze voorlopig vanuit huis moet werken. Haar zus in Canada probeert haar zover te krijgen dat ze het land ontvlucht: “… de geschiedenis is een stille kroniek van mensen die niet wisten wanneer ze moesten weggaan…”. Haar vader zegt in heldere ogenblikken hetzelfde, maar hoe kan ze hem in zijn verwarde toestand achterlaten? Om het maar niet te hebben over haar echtgenoot van wie ze nog steeds niets heeft gehoord! Er staan soldaten bij de winkels en pinautomaten. Lang niet alles is meer te verkrijgen. Overal zijn controleposten. Er wordt een avondklok ingesteld. Collega’s op kantoor verdwijnen. Mensen worden afgeluisterd. Haar oudste zoon duikt onder in een tuinhuisje van een kennis. Als er een paar agenten in uniform langs komen om verhaal te halen, zegt Eilish dat hij de staat heeft verlaten Ze waarschuwen haar dat de militaire politie ontduikers van de dienstplicht direct oppakt als ze het wagen terug te keren. Ze kunnen er ook niets aan doen. Eilish beseft dat de toekomst van haar zoon voorgoed kapot is gemaakt als zijn naam op een paginagrote lijst van dienstweigeraars in de krant staat. Op de achtergrond de Ierse harp. Ze gaat weer roken, wordt op haar werk op een zijspoor gezet en uiteindelijk ontslagen, de slager wil haar niet meer helpen. Midden in de nacht verschijnen er een paar aapachtige kerels die haar auto onderpissen, de ruiten proberen in te slaan en haar huis bekladden met het woord ‘verader’ – wat spreekt voor hun niveautje. Terwijl ze met haar kinderen bevend in bed ligt: “… het besef dat tijd geen horizontaal vlak is maar een verticale val naar de afgrond…”.  

 

De worm roert zich

Eilish krijgt een telefoontje dat haar oudste het tuinhuisje is ontvlucht om zich aan te sluiten bij de rebellen. De zoon van twaalf declameert te pas en te onpas de slogan: ‘de worm roert zich’ en begint te spijbelen. Al gauw gaan de scholen dicht en krijgt iedereen het advies thuis te blijven. De vuilnis wordt niet meer opgehaald waardoor de omgeving vergeven raakt van de ratten. Het internet wordt uitgeschakeld. De buitenlandse nieuwszenders geblokkeerd. Er doen geruchten de ronde over massale slachtpartijen door regeringstroepen. Burgers worden op straat opgepakt en geëxecuteerd. De lucht hangt vol gevechtshelikopters. Het rebellenleger nadert Dublin. Voor de winkels die zonder voorraad zitten, vormen zich eindeloze rijen. Wat er nog is, wordt verkocht tegen woekerprijzen. De stroom valt regelmatig uit. Wanneer er gevechten in de straat uitbreken en horen en zien hen vergaat, slepen ze matrassen naar beneden om met z’n allen in de woonkamer te slapen. Eilish’ dochter van veertien is zo depressief dat ze amper meer praat of eet. Ze moet haar wassen als een klein kind. Er komt geen water meer uit de kraan, dat halen ze bij een legertruck. Ze plakken tape op de ruiten zodat het glas niet naar binnen kan vallen. Een vreemde vrouw komt langs die ingeschakeld is door haar zus in Canada. Ze wil hen helpen alsnog het land uit te komen en geeft haar een rol papiergeld. Eilish kan het niet: vertrekken. Haar man. Haar zoon. Ze durft haar haar niet te borstelen omdat het zo uitvalt. Ze kan niet meer slapen. Haar zoon van twaalf raakt gewond tijdens een luchtaanval. Heeft een granaatscherf in zijn schedel die in het kinderziekenhuis verwijderd moet worden. Het lijkt niet ernstig. In een overvol hoveniersbusje worden ze er naartoe gereden. Het kinderziekenhuis is ook geraakt en wordt juist ontruimd. Een cliniclown zegt dat ze met hem mee kunnen in zijn auto naar een ander ziekenhuis. Onderweg worden ze tegengehouden en moeten rechtsomkeert maken. De clown zet hen bij een ziekenhuis voor volwassenen af en zegt tegen Eilish dat ze moet beweren dat haar zoon zestien is. Dan zullen ze hem wel helpen. Dat gebeurt ook. Eilish mag niet blijven. Terwijl haar zoon onder het mes gaat, wordt Eilish het ziekenhuis uitgezet: de volgende dag mag ze terugkomen. Soldaten die haar na de avondklok zien lopen, pikken haar op en brengen haar thuis. Weer krijgt ze het dringende advies te vluchten zolang het nog kan. Het is nog niet te laat.

 

Mijn mooie kind

De dag daarop begeeft ze zich met gevaar voor eigen leven opnieuw naar het ziekenhuis. Onderweg wordt ze beschoten. Om haar heen: gewonden en doden. In het ziekenhuis weten ze niets over haar zoon. Na veel gedoe zegt iemand dat hij is overgebracht naar het militaire hospitaal. Ook daar zeggen ze van niets te weten. Een schoonmaker merkt op dat ‘het altijd hetzelfde is’ en adviseert haar in het mortuarium te gaan kijken. Waar slaat dat op! Uiteindelijk gaat ze toch. Een bewaker opent lijkzak na lijkzak en dan ziet ze hem: “… en ze wenst dat zij in plaats van hem kon sterven, streelt over het donzige gezicht, het haar nog nat van bloed. Ze fluistert: mijn mooie kind, wat hebben ze met je gedaan? De huid donker van kneuzingen, kapotte en ontbrekende tanden, ze ritst de zak open en ziet dat er nagels uit zijn handen en voeten zijn getrokken, ziet het gat van een boor in zijn knie, brandplekken van sigaretten op zijn lichaam, en ze pakt zijn hand en kust die, het lichaam is afgespoeld zodat er geen bloed meer te zien is, behalve het bloed dat donker opdoemt onder de huid en niet kan worden weggespoeld…”. Haar zoon zou zijn overleden aan hartfalen. Het overkomt honderden, duizenden moeders, in alle brandhaarden op de wereld. Eindelijk is Eilish er klaar voor te vertrekken met de kinderen die ze nog over heeft: de baby en haar dochter. Een gruwelijke tocht vangt aan waarin ze overgeleverd zijn aan de genade van mensensmokkelaars die hen al het geld dat ze bezitten afhandig maken. Eilish knipt eigenhandig het haar van haar dochters hoofd en gooit haar make-up weg als ze ziet hoe de kerels naar haar kijken.

 

Te laat

Een lotgenote zegt precies hetzelfde als Primo Levi in “De verdronkenen en de geredden”: verontrustende waarheden dringen heel moeilijk door. We willen ze niet zien. In een ademloze, eindeloze zin: “… We kregen visums aangeboden, voor Australië, maar die hebben we geweigerd, mijn man zei nee, simpelweg nee, hij zei dat we toen onmogelijk konden vertrekken en ik denk dat hij gelijk had, en hoe had hij het ook kunnen weten, hoe had ieder van ons kunnen weten wat er zou gaan gebeuren, andere mensen schijnen dat wel te hebben geweten, maar ik heb nooit begrepen hoe ze daar zo zeker van waren, ik bedoel, je kon je toch gewoon niet voorstellen wat er allemaal zou gaan gebeuren, nog in geen miljoen jaar, en ik kon degenen die weg zijn gegaan ook niet begrijpen, hoe konden ze zomaar vertrekken, alles achterlaten, dat leven, hun hele leven en alles, dat was voor ons toen godsonmogelijk en hoe meer ik erover nadenk hoe meer het lijkt alsof we sowieso niets hadden kunnen doen, ik bedoel, er was nooit echt gelegenheid om iets te doen, in die tijd van dat visum, hoe hadden we weg moeten gaan terwijl we zo veel verplichtingen hadden, zo veel verantwoordelijkheden, en toen het allemaal erger werd konden we geen kant meer op, wat ik probeer te zeggen is dat ik altijd in de vrije wil heb geloofd, als je het mij had gevraagd voordat dit allemaal gebeurde dan had ik gezegd dat ik zo vrij was als een vogeltje, maar nu weet ik dat zo goed niet meer, nu zie ik niet in hoe de vrije wil nog kan bestaan als je te maken krijgt met zoiets monsterlijks, het een leidt tot het ander tot de hele godvergeten boel op eigen kracht verdergaat en dan kun je niks meer doen, ik zie nu wel in dat wat ik beschouwde als vrijheid eigenlijk alleen maar gezwoeg was en dat er helemaal geen sprake was van vrijheid…”. Ze gaat maar door, anderhalve bladzij lang.

 

Een lied van alle tijden

Een eindje verder mijmert Eilish in net zo’n lange zin en denkt wat ik ook heel vaak denk over de apocalyps en het einde van de wereld: “…  ze ziet haar kinderen die op een wereld vol toewijding en liefde zijn gezet en ziet ze veroordeeld tot een wereld vol doodsangst, wenst dat zo’n wereld eindigt, wenst de wereld haar vernietiging toe, en ze kijkt naar haar zoontje, het kind dat onschuldig blijft en ze ziet dat ze in botsing komt met zichzelf, ze is verbijsterd, ziet dat uit angst medelijden voortkomt en uit medelijden liefde, en uit liefde kan de wereld weer worden verlost, en ze ziet dat het niet het einde van de wereld is, dat het ijdelheid is om te denken dat de wereld tijdens jouw leven bij een plotselinge gebeurtenis zal eindigen, dat wat eindigt jouw leven is, alleen jouw leven, dat wat wordt gezongen door de profeten alleen maar hetzelfde lied is dat in alle tijden wordt gezongen, de komst  van het zwaard, de wereld verzwolgen door vuur, de zon die op het middaguur ondergaat en de wereld die in duisternis wordt gehuld, de toorn van een vleesgeworden god raast bij monde van de profeet tegen de boosaardigheid die uit het zicht wordt verborgen, en de profeet zingt niet over het einde van de wereld maar over wat is gedaan en wat zal worden gedaan en wat sommigen is aangedaan en anderen niet, dat de wereld telkens weer opnieuw eindigt op de ene plek maar niet op de andere en dat het einde van de wereld altijd een plaatselijke gebeurtenis is, het komt naar jouw land en bezoekt jouw dorp en klopt op de deur van jouw huis en wordt voor anderen slechts een verre waarschuwing, een kort bericht op het nieuws, een echo van gebeurtenissen…”. Na dagen komt de groep vluchtelingen waar ze deel van uitmaken in het donker aan bij de stormachtige oceaan waar een paar opblaasbootjes liggen. Eilish legt haar hand even op het hoofd van haar zoon en knijpt in de hand van haar dochter, en ze zegt: “… naar zee, we moeten naar zee, de zee is leven…”.

 

Uitgave: Prometheus - 2024, vertaling Tjadine Stheemann & Lidwien Biekmann, 320 blz., ISBN 978 904 465 626 8,  23,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

woensdag 10 april 2024

Dagen van glas – Eva Meijer

 


Binnenkort gaan we met de leeskring de zevende roman, “Dagen van glas”, van Eva Meijer (1980) bespreken: een fijngevoelig, subtiel, poëtisch en uitgesproken ‘multi-interpretabel’ boek. Voor mij is het vooral een verhaal over ‘mystiek zonder God’. Het draait allemaal om een uit elkaar vallende familie: moeder Emel, vader Johannes en dochter Doris. Ieder voor zich probeert op een eigen manier de innerlijke leegte en vervreemding te lijf gaan. Wat kun je doen als je niet goed wordt van het bestaan dat je leidt? Alleen al de titel roept een vermoeden richting geestelijke problematiek op. In veel boeken die ik las, hebben neerslachtige personen het gevoel ‘achter glas’ te leven: “De glazen stolp” van Sylvia Plath, “De wand” van Marlen Haushofer, “Kees van Duinen. Tegen de ruit” van Hans Werkman. De schrijfster is dan ook bekend met depressie: zie “De grenzen van mijn taal”. De ‘donkere nacht van de ziel’ kan echter een louterende ervaring worden die je naar een nieuwe dimensie van (goddelijk) licht voert. Eerder besprak ik van Meijer ook: “Het vogelhuis”, “Voorwaarts” en “De nieuwe rivier”.

 

Spokologie

Het eerste hoofdstuk, dat zich afspeelt in 2019, blijkt in 2021 als novelle te zijn gepubliceerd onder de titel “Haar vertrouwde gedaante”. Het is geschreven vanuit het perspectief van de moeder, die in dit verhaal nog geen naam krijgt. De vrouw heeft, evenals Meijer zelf, iets met filosofie, want ze schrijft een ‘monologie over Derrida’s spokologie’.  Nogal dreigend: “… We zouden veel banger moeten zijn, zegt Derrida. We hebben schermen gezet voor wat het daglicht niet kan verdragen, we wanen ons veilig. Maar de gruwel is niet uitgebannen, dat lijkt alleen zo…”. Als ze thuis komen van vakantie trekt er ook nog een alarmerende zwerm zwarte vogels over, “… het leken me kraaien…”. Daar blijft het gelukkig bij, ware het niet dat als de vrouw in een spiegel kijkt, ze af en toe iemand ziet opduiken waarin ze maar gedeeltelijk zichzelf herkent. Een geest? Ze raakt steeds meer geobsedeerd door haar spiegelbeeld: “… Stel dat ik het ben, in de spiegel, dat degene die ik daar zag de echte en goede ik is en de ik hier een slap aftreksel. Een langzaam verslijtende klomp natuurlijk materiaal…”.

 

Het ‘verborgen’ ik

Zo gek is dat niet bedacht, volgens mij. Zie Robert Bly die in “De Wildeman” stelt dat het doel van iedere ‘inwijding’ de bewustwording van je ‘verborgen ik’ is. Ik citeer mezelf: “… De Antieken zeiden dat ieder mens een ‘daimon’ dan wel ‘genius’ in zich had. De gnostici hebben het vaak over de geestelijke ‘tweelingbroer’. De katholieken geloven in een ‘schutsengel’. De Noorse dichter Rolf Jacobsen schreef over ‘de witte schaduw’. Zie ook Buying-Chul Han in “Vita contemplativa”. Jung heeft het over een ‘vals’ en een ‘waar’ zelf. Antonio Machado zei: ‘Zoek je andere helft / die altijd naast je loopt / en degene is die jij niet bent’…”. De grote wiskundige John von Neumann uit mijn vorige blog veranderde totaal toen hij ziek werd: alsof de onderdrukte kant van zijn persoonlijkheid eindelijk aan bod kwam. Ik weet niet meer of ik het bij Bly of Han las, maar één van hen schreef zelfs dat wij ons ‘ware zelf’ ontmoeten als wij onszelf voor een spiegel diep in de ogen kijken. In feite doet de vrouw niet anders. Evenzogoed kan ze natuurlijk aan ‘depersonalisatie’ lijden, dat een verdedigingsmechanisme van het brein is bij overprikkeling of langdurige stress, las ik. Eva Meijer zal het idee van ‘de ander in jezelf’ niet vreemd zijn, denk ik. In een interview in Zin-magazine (januari 2024): “… Boeken komen tot me uit hun eigen sfeer. Ik bedenk verhalen niet, ik zie ze ergens en volg ze…”. De Poolse schrijfster Olga Tokarczuck beweerde ongeveer hetzelfde in “De tedere verteller”. De vrouw: “… Ik open mijn laptop weer, zoek naar een tekst die me interesseert, vind niets. Of misschien moet ik zeggen: nergens word ik gevonden, want zo is het: wat echt is grijpt jou, en niet andersom…”. Het gaat om ‘resonantie’. “… De stilte, het onbeweeglijke, het onveranderlijke is waar je moet zijn. Daar woont de tijd, daar is het werkelijk…”. Dat lijkt me een heenwijzing naar iets als je onveranderlijke kern, je ziel. “... Terwijl ik deegplakjes in de lasagneschaal leg, er vulling op schep, daar weer plakjes op leg, denk ik aan de vrouw in de spiegel. Ze wil me iets zeggen. Iets over hoe het dagelijkse leven niet het ware leven is…”. We doe maar alsof. Zie de ranzige buurman die aardig doet maar ondertussen naar haar loert. Heeft de vrouw wanen? Hallucinaties? Ondertussen maakt Johannes zich steeds bezorgder om het teruggetrokken gedrag van zijn echtgenote. Haar dochter vindt haar ook afwezig. Tenslotte maakt hij zonder dat hij haar er in betrekt een afspraak bij de huisarts. De vrouw wil alleen maar ‘verdwijnen’. In het geheim koopt ze met het geld dat ze van haar overleden vader heeft geërfd een klein, krakkemikkig vakantiehuisje in een Belgisch bos. Daar vlucht ze heen.

 

Weltschmerz

Het tweede hoofdstuk speelt zich af in 2025 en wordt verteld vanuit het perspectief van Doris, inmiddels een puber die verzuipt in ‘weltschmerz’. Een paar weken geleden heeft ze haar ouders verteld hoe ze zich voelt: “… Sindsdien kijken ze bezorgd en die blik schroeit mijn bescherming verder weg. Ik heb al zo weinig bescherming…”. Ze doen super aardig tegen haar: “… Maar hun aardigheid helpt niet…”. Aan een vriend vraagt ze of hij ook wel eens ‘een gat voelt tussen zichzelf en de wereld’: “… Wat bedoel je met een gat? Niet dus…”. De taal is wonderschoon: “… De dag begint om te krullen. De avond vouwt zich op, om ons heen als een kat. Het donker is veiliger dan het licht, buiten is veiliger dan binnen…”. Als ze door de kou naar huis fietst: “… Mist bakent het uitzicht af. In het weiland naast het fietspad staan schimmen van schapen…”. De volgende ochtend ligt alles onder een laag sneeuw: “… Het voelt als een eer, dat ik straks dit wit in mag…”. Het verdeelde zelf duikt weer op in een vraag tijdens een ‘Mental Health Meeting’ op school, waar trouwens zo ongeveer niemand op af komt: “… Ben je een vriend van jezelf? Nou, zei Jonne. Nee hoor, zeg ik. Het is wel een filosofische vraag, zegt Jonne. Alsof je uit twee personen bestaat: de echte ik en eentje die erover nadenkt en bevriend kan zijn met de eerste ik…”. Tegen een ingeschakelde therapeut zegt Doris níet dat alles ‘vergeefs’ voelt. In Sartre’s ‘walging’ herkent ze zichzelf, ook al is het een te groot woord en te lichamelijk: “… Walging lijkt op weerzin, op tegenzin. Toch bedoelt hij iets wat lijkt op wat ik voel. Iets kaals, onder de beweging, onder wat normaal lijkt…”. Even later heeft ze het over de ‘zwaarte’ in haar.  Over wat ‘stil onder de oppervlakte ligt’: “… zoals de dood onder het leven of de steen onder de aarde…”.  Ze gaat naar een kroeg waar haar klasgenoten zitten. Bestelt een biertje, hoewel ze me nog geen achttien lijkt. Ze wordt daas van alle prikkels. Over de nameloze verveling op school: “… Misschien is het alleen gehoorzaamheidstraining, zeg ik tegen Jonne als we naar het volgende lokaal lopen. Wat leren we nou helemaal. Je kunt dit zelf in tien minuten lezen, of je leest drie boeken en hebt het hele schooljaar gehad. Maar we moeten hier zitten, stilzitten, tot we helemaal gek zijn…”. De ‘saaiheid is hard, ook al zit er een aai in het woord’.

 

Zo zacht, zo zacht

Dan komt Doris op het idee een weekend naar het huisje van mama te gaan, wat blijkbaar nog steeds in het bezit van de familie is. Ze vertelt dat haar moeder ooit van plan was om te verdwijnen, wat haar ook even lukte: “… Ik weet eigenlijk niet waarom ze weer terug is gekomen. Ze zei dat ze ons miste…”. Volgens haar vader ‘zocht haar moeder zichzelf’, alsof dat heel normaal is. Maar Doris heeft haar ouders zien ruzie maken en haar moeder was door de politie thuisgebracht. Dochterlief maakt haar ouders wijs dat Jonne meegaat, maar vertrekt alleen. Haar vader zit trouwens achter een krant waarin staat dat Poetin nog steeds met kernwapens dreigt en in Frankrijk de benzine op is. Beweging helpt om je beter te voelen, vindt  Doris. De trein passeert een decor waarin sprake lijkt van doden op het spoor onder gelige dekens. Zelfmoord? Een meisje tegenover haar leest een boek van een schrijfster waar haar vader ook mee bezig is. “… Het is mooi, zegt ze, omdat ze me ziet kijken. Maar je moet het langzaam lezen, zoals een gedicht. Het gaat meer om de sfeer dan om gebeurtenissen. Net zoals het leven, zeg ik…”. Alsof Meijer een tip geeft inzake haar eigen werk. Na een eenzame tocht door het donker, waarin alles vreemd, koud en onheilspellend aandoet, bereikt Doris het verlaten huisje. In de schemerlamp ziet ze een gedaante: “… Soms zijn mijn ogen te snel en zie ik dingen die er niet zijn, stellen ze al een plaatje samen voor ik goed kijk…”. De volgende dag doet ze boodschappen in een dorp vijf kilometer verderop. Lopend, terwijl ze het gevoel dat ze alles fout doet van zich af probeert te schudden: “… Lopen is goed, na het lopen voel ik me beter. De sneeuw is goed, die dempt geluid en gedachten…”. Onschuldig, maar een goede lezer weet wel beter: “… Terwijl ik mijn pinpas zoek bestudeert de cassière zichzelf in de ruit…”. Ondertussen maakt ze constant foto’s om de wereld ‘opnieuw gestalte te geven, maar dan mooier’. Ze krijgt het gevoel dat de bomen die haar omringen ‘een beetje voor haar zorgen’. “…Soms wou ik dat ik een boom was. Dan kon ik alles gewoon rustig voelen…”. De tijd in het huisje vertraagt, wat helend lijkt te werken. “… Ik pak het boek van Marie Vanderbeecke, ‘Kamers achter glas’. Het glas uit de titel is een wand die tussen de hoofdpersoon en de anderen staat. Maar het is ook een vergrootglas, waardoor ze hen beter ziet en waardoor ze zichzelf te scherp laat zien. De vrouw in het boek verlangt naar het einde, ook al zegt ze dat niet. Maar ik voel het…”. Zie mijn intro. Wanneer ze ‘erg in zichzelf zit’ adviseert Jonne haar te gaan zingen. Midden in de nacht loopt ze naar buiten: “… Het lijken geesten, de bomen, ze komen stuk voor stuk tevoorschijn uit het bos om me te groeten en verdwijnen weer als ik voorbij ben…”. Bij een ven is een kuil waar ze in gaat liggen. Herten komen naar haar toe. Snuffelen aan haar gezicht. Hun warme adem tegen haar huid. Eentje duwt haar neus tegen haar wang om haar te dwingen op te staan. Droomt ze? “… De maan schijnt nu zo hard dat ik mijn zaklamp niet nodig heb. Het pad ligt er al, woordeloos en stil. De sneeuw is zo zacht, zo zacht…”.

 

Dood

Het derde hoofdstuk gaat terug naar 1997 en wordt verteld vanuit het perspectief van de vader, die op de universiteit bezig is met een bijna dertig jaar durende briefwisseling tussen twee, overigens verzonnen, vrouwelijke schrijvers: Philippa Draw alias Pip en Marie Vanderbeecke. Hij zal er op promoveren, weten we van Doris uit het vorige hoofdstuk. Er zat een meisje tegenover haar in de trein die “Bergen” las, een boek van Draw. Doris had zelf een boek van Vanderbeecke bij zich. Zelf vind ik het verhaal hier een beetje inkakken. Alsof de magie weg is. Johannes filosofeert veel over de tijd. Er zijn twee vrouwen in zijn leven: een spannende nieuwe secretaresse, Sonja, en filosofiestudent Emel, die hem een beetje aan het lijntje houdt. Hij weet niet wie hij moet kiezen. Het zal uiteindelijk Emel worden, weet de lezer. De brieven tussen de beide keurig getrouwde schrijfsters lopen over van verliefdheid. Hadden ze iets met elkaar? Ze gaan ook over Thomas, de man van Marie, die niet tegen het leven opgewassen is en zich ophangt in het bos. Marie vindt desondanks troost in de natuur: “… Ik probeer een cirkel om me heen te trekken, daarbinnen te blijven…”. Ze ontloopt de mensen waar ze ‘zenuwachtig’ van wordt. Draw sterft onverwacht, aan een verwaarloosde longontsteking. Vanderbeecke: “… Hoe moet je schrijven over een dode?...”. Even verder: “… Ik loop tussen bomen door alsof het vragen zijn…”. Er komt een einde aan Johannes’ dilemma doordat Sonja onverwacht uit zijn leven verdwijnt. Ze blijkt als promovendus te zijn aangenomen in Berlijn. Hij komt haar nog een keer tegen op een conferentie in Londen. En in een berichtje in op de website van het NRC, waarin staat dat ze is verongelukt: op een onduidelijke manier van een berg gevallen in Noorwegen.

 

Een goede dame

Hoofdstuk vier gaat helemaal terug naar 1933 en wordt verteld vanuit het perspectief van Marie Vanderbeecke. Ze zit in een ‘gesticht’ waar ze begeleiding krijgt om een ‘goede dame’ te worden: “… Ik was zeventien en mijn gekte was dat ik me als een jongen had gedragen…”. Een leraar herkende  haar in een kroeg waar ze met haar homobroer heen was gegaan: verkleed als jongen. Hij verklikte haar linea recta aan haar vader. “… Misschien is het belangrijkste wat ik in die dagen in die kamer leerde dat je in je hoofd vrij kan zijn. Ik leerde het door te liegen, door me te gedragen zoals ze van me verlangden, door eerlijk met mijn lotgenoten te praten. Maar vooral door te schrijven. Ik begon te werken aan de ‘Witte kamer’, het prozagedicht waarmee ik een jaar later zou debuteren. En aan het eind van het halfjaar, op de dag voordat ik weer naar huis zou gaan, ontmoette ik Thomas…”.

 

Wissewasjes

Hoofdstuk vijf bestaat uit het voorwoord van een herziene vertaling van “Kamers achter glas” van Marie Vanderbeecke door Johannes. Het wordt in 2027 gepubliceerd. Hij schrijft dat Marie Vanderbeecke een cultfiguur was. Want non-binair. Ze stierf onder onduidelijke omstandigheden. Hij was er altijd vanuit gegaan dat de korte roman “Kamers achter glas” op het leven van haar man was geënt die gek werd, maar zijn dochter opende hem de ogen voor het feit dat het boek net zo goed over Vanderbeecke zélf kon gaan. Na de dood van haar echtgenoot, haar broer en haar vriendin, blijft ze eenzaam over, ten prooi aan vervreemding en rouw. Ze voelt zich alleen nog thuis in het bos. Vanderbeecke schrijft genadeloos over mensen die zich druk maken over hoe ze overkomen op anderen. Heeft het over ‘volgmensen’ (als ze de tijd van sociale media had meegemaakt was ze niet meer bijgekomen, denk ik). Johannes schrijft dat hij hoopt dat Vanderbeecke in haar rouwperiode geen kranten las omdat ze zich de spot op de hals haalde van mannelijke schrijvers die pleiten voor ‘écht schrijven’. Wat dat is? Nou, ‘luid en direct’ schrijven over ‘grote thema’s’. Wat dat zijn? Dood en seks natuurlijk (alsof het daar in het werk van Vanderbeecke níet over gaat…). In 2019 werd er nog publiekelijk gediscussieerd over het idee dat vrouwen vooral over ‘wissewasjes’ zouden schrijven: zie hier. Ik heb het idee dat dat tegenwoordig geen issue meer is. Met dank aan ‘woke’. Vanderbeecke’s enige troost lijkt een vogeltje te zijn geweest, een jonge kauw die vriendschap met haar sloot en op haar schouder in slaap viel. Een en ander refereert weer aan “Het vogelhuis”.

 

Andere dimensie

Hoofdstuk zes speelt zich af in 2033. Het is een verslag van een performance van Doris die naar de kunstacademie is gegaan. Johannes is overleden in een ziekenhuis en haar moeder lijkt wederom verdwenen, want haar vriend zegt dat ze niet weet of ze nog leeft. De act bestaat eruit zo lang mogelijk in een kuil in de natuur te blijven liggen, wat doet denken aan haar nachtwandeling als tiener, tijdens haar verblijf in het Belgische huisje. Ze houdt er dertig dagen een dagboek over bij. Ze doet duidelijk haar best een andere dimensie te beleven. In de ‘witte kamer’ te geraken. Dat lukt soms ook: “… De kleine witte kamer bevindt zich in mijn lichaam, tussen mijn handen en voeten, maar vooral in mijn buik en borstkas. Of het er veilig is weet ik niet, maar de tijd valt voor even samen met zichzelf…”.  Ik vind het mooi, ook al hyperfocust het je wel op jezelf: “… Gisteren kreeg ik ruzie met Brem. Hij vindt dat het liggen me afwezig maakt. Ik probeer uit te leggen dat ik soms in die kamer kom, dat het geen kwestie is van afwezigheid maar juist aanwezigheid. Ik probeer uit te leggen dat ik dit moet doen voor ik verder kan. Ik weet ook niet precies waarheen…”. Het paradoxale is mijns inziens dat je de drempel naar de ‘witte kamer’ niet over kunt zonder je ego, en dus ook je zielenpijn, achter je te laten.

 

Virtual reality

Het zevende en laatste hoofdstuk speelt zich af in 2060 door de ogen van Emel, die inmiddels een oude vrouw is die in een ‘bejaardenhotel’ woont en ‘mevrouw Kara’ wordt genoemd. Is ze opnieuw getrouwd? Is het haar meisjesnaam? Ze komt nogal verward over. Heeft het vaak over Onni. Haar tweede man? Een klein meisje dat met haar moeder bij de lift staat, ziet ze aan voor Doris. Ze roept haar. Het meisje rent naar haar toe en slaat haar armen om haar heen. “… Lieverd, zeg ik, en ik geef haar een kus op haar hoofd…”. Je krijgt er de tranen van in je ogen. Dan pingelt de lift. Ze zegt dat ze honderden brieven aan Doris heeft geschreven die ze niet heeft verstuurd. Ze heeft het over een ‘lief’ en een ‘moeilijk’ meisje, die haar helpen: “… Het moeilijke meisje glimlacht. Ze is ook aardig, maar kijkt altijd een beetje moeilijk, alsof ze nog niet helemaal bij zichzelf is aangekomen…”. Emel kan een helm opzetten waardoor het is alsof je in een andere werkelijkheid bent: virtual reality. Ze heeft geen helm nodig. Om de radio aan te zetten hoeft ze alleen maar ‘radio aan’ te roepen. Volgens haar heeft het al geen twintig jaar meer gevroren in Nederland, maar als ze uit het verzorgingshuis ontsnapt wanneer de baliemedewerker even naar de wc gaat, blijft er sneeuw aan haar pantoffels kleven. Ze ziet geen bankje, wel een steen. Even zitten. De kou verdooft…

 

Uitgave: Cossee - 2023, 192 blz., ISBN  978 946 452 100 9, 22,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier


dinsdag 2 april 2024

De MANIAC – Benjamín Labatut

 


“De tienduizend dingen” - zie mijn vorige blog - komen ook in “De Maniac” aan bod, maar wel in een heel andere context. Zelfs de opbouw van dit in alle opzichten onthutsende boek lijkt op de roman van Maria Dermoût: het laatste gedeelte is een verhaal op zich dat wat los staat van de rest. “De MANIAC” is exemplarisch voor wat Olga Tokarczuck ‘een oefening in vreemdheid’ noemt. Het boek draait om één van de grootste wiskundigen aller tijden: John von Neumann (1903 – 1957). Voor een normaal iemand is het eigenlijk onmogelijk in de huid van een duizelingwekkende geest als Von Neumann te kruipen. Labatut lost dit knap op door enkel de mensen in de omgeving van de wiskundige aan het woord te laten - hij wacht zich ervoor in zijn hoofd te gaan zitten. Eens te meer wordt duidelijk hoe dicht genialiteit aan gekte grenst. Misschien is hoogbegaafdheid wel een vorm van krankzinnigheid. In het geval van Von Neumann lijkt elk idee van ‘maat’ zoek. Het is alsof hij zijn hele leven in een dionysische roes heeft doorgebracht. Hij stond aan de wieg van de tegenwoordige AI en het lijkt erop dat hij de wereld heeft meegetrokken in zijn gekte. De Chileense schrijver Labatut (1980, Rotterdam) groeide op in Den Haag, Buenos Aires en Lima. Momenteel woont hij met zijn gezin in Santiago de Chile. “Het blinde licht” betekende zijn internationale doorbraak , in meer dan 30 talen.  

 

De demon van de techniek

Als een soort ‘inwijding’ zoomt het boek aan het begin in op het leven van de grote  Joods-Oostenrijkse natuurkundige Paul Ehrenfest (1880 – 1933). Ik denk omdat Ehrenfest als geen ander heeft gewaarschuwd voor de doos van Pandora die John von Neumann opende. Ehrenfest weet niet om te gaan met het vreemde rationalisme dat overal om hem heen ontstaat. Hij ontwaart een intens onmenselijke vorm van intelligentie die elke vorm van empathie volstrekt koud laat. Hij kan dit satanische spook, deze lichaamloze schim bijna zien, “… een goddeloze geest die tijdens vergaderingen en conferenties boven de hoofden van collega’s zweefde, over hun schouder tuurde of hen heel lichtjes aanstootte met zijn elleboog terwijl ze hun vergelijkingen schreven; een werkelijk kwaadaardige invloed, zowel door logica gedreven als volstrekt irrationeel, en hoewel hij nu nog pril en sluimerend aanwezig was, was zijn kracht ontegenzeggelijk aan het toenemen, wilde hij wanhopig graag tot de wereld doordringen, maakte hij zich op om via de technologie in onze levens te storten door de slimste mannen en vrouwen te betoveren met de gefluisterde beloften van bovenmenselijke macht en haast goddelijke controle…”. De hypergevoelige en intuïtieve Ehrenfest is niet bij machte zich te verweren tegen alles wat er uit deze wereld op hem afkomt. Hij leeft zonder ‘eelt op zijn ziel’: “… Zijn geest was volkomen poreus, miste wellicht een of ander essentieel membraan…”. De revolutionaire principes van de kwantummechanica geven hem het gevoel dat er een fundamentele grens wordt overschreden, dat er een demon in het hart van de natuurkunde is uitgebroed, “… een geest uit de fles misschien, en eentje die noch zijn generatie noch volgende generaties er weer in terug zou kunnen stoppen…”. Tel naast de in zijn ogen  inhumane evolutie van de  wetenschap, de economische en politieke turbulentie die het nazisme veroorzaakt op, en het is enigszins te begrijpen dat een figuur als Ehrenfest geen raad weet met wat er voor de deur staat. De levenslang depressieve Ehrenfest schiet zijn zestienjarige zoon, die aan het syndroom van Down lijdt, neer in het Amsterdamse instituut waar hij verblijft. Daarna slaat hij de hand aan zichzelf. Hij is op slag dood. Bij zijn zoon duurt het uren. Ehrenfest heeft hem net op tijd uit een kliniek in Jena gehaald, waar zijn potentiële moordenaars hun bijlen al aan het slijpen zijn om alle ‘zieke takken van Duitslands Grote Eik te snoeien’.

 

Taboe

Na drie decennia huwelijkstrouw begon Ehrenfest met stilzwijgende instemming van zijn vrouw een affaire met een kunsthistorica, die hem een zekere mate van vreugde en geluk heeft bezorgd, maar zijn toch al verwarde geestelijke staat uiteindelijk verergerde. Hij ontmoette haar in het Teylers Museum in Haarlem, tijdens een lezing die zijn obsessie duidelijk van voedsel voorzag. Het ging namelijk over een oude pythagorische mythe, waarin sprake is van de disharmonie van de wereld en de ontdekking van het irrationele. In de natuur zouden er buitenproportionele dingen bestaan die buiten elke orde verkeren. Onvergelijkbaar met wat dan ook. Uitzonderingen. Singulariteiten. Monsterlijkheden. “… Voor de Grieken, legde ze uit, was de ontdekking van het irrationele een gruwelijke misdaad, een daad van onvergeeflijke goddeloosheid, en het onthullen van die kennis een vergrijp waarop de doodstraf stond…”. In één van de Griekse verhalen wordt de man die het irrationele ontdekt uit de samenleving verbannen. Zijn vrienden richten een graftombe voor hem op alsof hij al dood is. In het andere verhaal wordt hij verdronken in zee, door zijn eigen familie of door goden die zich als hen hebben uitgedost. De moraal van het verhaal: als je iets disharmonieus in de natuur ontdekt, mag je daar nooit en te nimmer over reppen. Anders wek je de toorn van de goden op. Het irrationele brengt het weefsel van de werkelijkheid in gevaar. Volgens de historica hebben de kunstenaars, die altijd voorop lopen, de chaos echter al volledig omarmd: “… zij was ervan overtuigd dat irrationaliteit de drijvende kracht was achter alle avant-gardebewegingen, bewegingen die zelfs in de ogen van niet-ingewijden evident waren doortrokken van een faustiaanse, tomeloze energie, een haast, een tragische neerging waarin alles was toegestaan. Want de moderne kunst erkende geen wetten, geen methode, geen waarheid, maar alleen blinde, onbeheersbare stuwende kracht, een stormloop van waanzin die voor niets of niemand zou stoppen, maar ons voort zou stuwen, zelfs tot het eind van de wereld…”. Ehrenfest herkende in alles om zich heen waar ze over sprak. Het bracht hem in vervoering.

 

De slimste mens van de twintigste eeuw

Vervolgens zoomt het boek in op John von Neumann: de ‘slimste mens van de twintigste eeuw’, een ‘buitenaards wezen’. Voordat bekenden hun herinneringen aan hem ophalen wordt er eerst  een bladzijde aan informatie over hem gedeeld:  “… Toen de kanker uitzaaide naar zijn hersens en zijn geest begon te vernietigen, werd hij door het leger van de Verenigde Staten in afzondering geplaatst en vastgehouden in het Walter Reed Army Medical Center. Twee gewapende bewakers stonden voor zijn deur. Niemand mocht hem zien zonder de uitdrukkelijke toestemming van het Pentagon. Een kolonel van de luchtmacht en acht piloten met de hoogste veiligheidsmachtiging werden aangesteld om hem fulltime bij te staan, zelfs al waren er dagen dat hij alleen maar als een krankzinnige kon tieren. Hij was een drieënvijftigjarige Joodse wiskundige die in 1937 vanuit Hongarije naar Amerika was geëmigreerd, en toch zaten daar aan zijn bed, hangend aan zijn lippen, schout-bij-nacht Lewis Strauss, de voorzitter van de Commissie voor Atoomenergie, de minister van Defensie, de onderminister van Defensie, de opperbevelhebbers van de Luchtmacht, de Landmacht en de Marine, en de militaire stafchef, die allemaal zaten te wachten op een laatste vonk, nog één idee dat ontsproot aan het brein dat aan de wieg van de moderne computer had gestaan, de wiskundige basis voor de kwantummechanica had gelegd, de vergelijkingen had opgesteld voor de implosie van de atoombom, de vader was van ‘Speltheorie en Economisch Gedrag’, de komst van het digitale leven, zelfreproducerende machines, kunstmatige intelligentie en technologische singulariteit inluidde en hun een godachtige beheersing van het klimaat van de aarde had beloofd, die nu voor hun ogen lag weg te kwijnen, schreeuwend van de pijn, verdwaald in een delirium, stierf, net als elk ander mens…”.   

 

Anders

Eugene Wigner, Hongaars-Amerikaans natuurkundige en wiskundige van Joodse afkomst, Nobelprijswinnaar en enige vriend tijdens Von Neumans middelbare schooljaren: “… Je hebt twee soorten mensen op deze wereld: Jancsi Neumann, en de rest…”. Een vriend van zijn moeder die de ouders van de tienjarige Von Neumann inhuren om privéles te geven, komt huilend thuis met een verkreukeld werkblad, volgeschreven door het wonderkind. Hij bewaart het zijn leven lang. Als kind is Von Neumann al volkomen ‘anders’. Creepy. Griezelig: “… Veel kinderen voelden zich ongemakkelijk in zijn buurt…”. Iedereen wordt door zijn aura van intelligentie overdonderd. Hij is ‘helemaal wakker’: “… Ze zeiden dat hij op zijn tweede had leren lezen. Dat hij vloeiend Latijn, Oudgrieks, Duits, Engels en Frans las en sprak, dat hij op zijn zesde al uit het hoofd twee getallen van acht cijfers door elkaar kon delen en dat hij op een zomer, toen hij zich te pletter verveelde nadat hij in zijn vaders bibliotheek was opgesloten omdat hij het haar van zijn schermleraar in de fik had gestoken (hij was een rijkeluiskind), zichzelf differentiaalrekenen had geleerd en vervolgens alle vierentwintig delen van Wilhelms Onckens ‘Algemene Geschiedenis in Monografieën’ uit zijn hoofd had geleerd…”, wat allemaal waar is. “… Hij las als een bezetene en studeerde dag en nacht. Ik heb hem ooit twee boeken mee naar de wc zien nemen, uit angst dat hij de eerste uit zou hebben voordat hij klaar was…”. Zijn monomane concentratievermogen is spectaculair, alhoewel hij zich lijkt te schamen voor dit talent. Hij houdt zich soms expres van de domme. Tegelijk is hij spreekwoordelijk verstrooid. Hij vergeet de namen van vrienden en collega’s. Hij herinnert zich niet meer wat hij tijdens het ontbijt heeft gegeten. De activiteiten waarbij je eigenlijk moet óphouden met denken, zijn moeilijk voor hem: fietsen, skieën.

 

Die man kon zijn veters nog niet strikken

Zijn moeder, Margit Kann van Neumann, vindt haar zoon er na zijn geboorte uitzien als een man van middelbare leeftijd. Haar beschrijving in steekwoorden: verontrustend, voorlijk, jaloers, flirterig, roekeloos, nieuwsgierig, ondeugend, verwend, raar, barbaars. Zijn broertje, Nicholas Augustus von Neumann, vertelt hoe het allemaal begint met een mechanisch weefgetouw dat zijn vader, een bekende bankier, in de grootste kamer van hun herenhuis deponeert. Ze halen het ’s nachts stiekem uit elkaar en krijgen het niet meer gerepareerd. Het werkt op ponskaartjes. Zijn broer is gebiologeerd door de vereenvoudigde rekentaal gebaseerd op enen en nullen. Raakt van de leg door het verhaal over de uitvinder die bijna wordt gelyncht door  een woedende menigte die zonder werk zit en de oorspronkelijke weefgetouwen in de hens zet. John is de beste broer ooit, volgens hem. Beschermt hem overal en altijd. Weet álles. Te paard racen ze samen achter treinen aan, veroorzaken explosies met luciferskoppen en chemische middelen uit de tuinschuur van hun zomerhuis, schieten van heuvels naar beneden op fietsen zonder rem, “… want waarom zouden we ooit langzamer willen gaan?...”, en halen de woede van in rode uniformen gestoken huzaren op de hals, omdat ze met sneeuwballen de bontmutsen van hun hoofd proberen te kegelen. Von Neumanns eerste vrouw, Mariette Kövesi, is tweeënhalf als ze op een driewieler zijn leven binnen komt fietsen. Hij is een jaar of acht. De industrialisatie ontploft aan alle kanten. Tijdens het interbellum: “… We hadden lol. We speelden. We werden dronken en dansten van de ene oorlog naar de volgende. Wat moesten we anders?...”. Ze stapt met hem in het huwelijksbootje omdat ze zo met hem kan lachen: “… Maar ik had niet met die man getrouwd kunnen blijven. Ach ja, de grote Von Neumann. Wat een mensch! God van wetenschap en technologie! Koning der consultants! Vader van de computer! Ik moet erom lachen. Als je hem eens gekend had zoals ik hem kende. Die man kon zijn veters nog niet strikken. Niks had je aan hem. Nog erger dan een baby. Ik zweer je dat als ik hem een paar dagen thuis aan zijn lot had overgelaten, hij voor het fornuis zou zijn verhongerd…”. Weliswaar is ze altijd om hem blijven geven. Veel.

 

De grondslagencrisis in de wiskunde

De Hongaarse wiskundige George Pólya herinnert zich hoe een onbekende jongen, tijdens een seminar voor begaafde studenten, binnen een seconde de oplossing voor een probleem waar hijzelf al jaren aan werkte, op het bord schreef: “… daarna was ik bang voor Von Neumann…”. Theodore von Kármán moet Von Neumann van het volgens zijn vader schrikbarende idee afbrengen om wiskunde te gaan studeren. Hij wil niet dat zijn zoon verandert in een eenzijdige zonderling. Het komt tot een compromis: de jongen wordt scheikundige én wiskundige. Op zijn tweeëntwintigste is Von Neumann hoogleraar. Hij probeert in zijn dissertatie de puurste en meest basale waarheden van de wiskunde te vinden. Het is de tijd van ‘de grondslagencrisis in de wiskunde’: “… Het wiskundig universum is ongeveer zo opgebouwd als de piramides van de oude farao’s. Elk theorema rust op een diepere en elementaire ondergrond. Maar waarop steunt de bodem van de piramide?...”. Op niets, begint men te vermoeden, en sommige van de knapste koppen worden daar gek van. Zoals de geleerde Georg Cantor, die aantoont dat er niet één type van oneindigheid bestaat maar een grote variëteit: “… Cantors these stortte de hele wiskunde in een pandemonium…”. De wiskunde wordt absurd: “… Vanaf dat hij een jongen was, had Cantor wat hij zelf ‘een onbekende, geheime stem’ noemde gehoord, die hem aanmoedigde de wiskunde te bestuderen. Hij raakte er later van overtuigd dat hij zijn oneindigheden dankzij goddelijke interventie had kunnen ontwikkelen. Zoals bij alle ware revelaties geloofde hij dat ze het menselijk ras naar een grotere, transcendentale zekerheid zouden voeren…”. Precies het tegenovergestelde gebeurt. Daarop proberen Bertrand Russell en Alfred North Whitehead de hele wiskunde tot logica terug te brengen. Ze bouwen de wiskunde van de grond af op: “… Dit was beslist geen eenvoudige taak: de eerste zevenhonderdtweeënzestig pagina’s van een reusachtige verhandeling – ‘Principia Mathematica’ – waren in hun geheel gewijd aan het bewijzen dat één plus één twee was, waarna de auteurs droogjes opmerkten: ‘De bovenstaande propositie kan af en toe nuttig zijn’…”.  De poging mislukt. Russell en Whitehead vullen meer dan tweeduizend pagina’s met hun weerlegbare bewijzen, terwijl het proefschrift van Von Neumann zo beknopt is dat je zijn reeks axioma’s op één enkel vel paper kunt schrijven. Zijn bovenmenselijke vermogen om de kern van de dingen te zien is niet alleen de sleutel tot zijn specifieke genialiteit, maar ook de verklaring voor zijn bijna kinderlijke morele blindheid.

 

Godvormige leegte

De wiskundige Gábor Szegö over Von Neumann, zijn pupil, die hem helpt met zijn gezin naar Amerika te emigreren wanneer Hitler aan de macht komt: “… Een wiskundige gigant, o zeker, maar Hasjem weet dat hij ook een dwaas was, en een gevaarlijke bovendien! Wat een contradictie. Het was alsof je met twee mensen tegelijk praatte. Briljant maar kinderlijk, scherpzinnig maar tegelijk ongelooflijk oppervlakkig. Altijd maar aan het roddelen. Altijd maar aan het drinken! Zijn tijd aan het verdoen met idiote vrienden, zijn geld uitgeven aan dure hoeren en met een ziekelijke interesse in de stomste dingen die je je maar kunt voorstellen, zoals welk nichtje met deze of gene baron getrouwd was en hoeveel wettige en onwettige kinderen ze wel niet hadden. Ik heb zijn behoefte aan al die verkakte koetjes en kalfjes nooit begrepen…”. Von Neumanns obsessie voor logica vindt hij schrikbarend. Iedereen lijkt in de ban van fanatisme. Hij voelt zich deels verantwoordelijk voor de dingen die Von Neumann later in zijn leven doet. Had hij niet meer tegengas moeten geven? “… Dus ik ben tekortgeschoten, afschuwelijk tekortgeschoten in wat het belangrijkste was: ik heb de heiligheid van ons vak niet op hem kunnen overbrengen…”. Volgens  Szegö kom je in geen enkele discipline dichter bij de geest van Hashem dan in de wiskunde. Daarom moet ze met eerbied gepraktiseerd worden. Ze bezit een kracht die even gevaarlijk als dodelijk is. “… Welk oordeel mij ook wacht, ik kan niet ontkennen dat ik het vóór ieder ander gezien heb. Waartoe hij in staat was. Het was zo zeldzaam en prachtig dat je wanneer je hem bezig zag, in huilen uitbarstte. Ja, dat heb ik gezien, maar ik zag ook iets anders. Een sinistere, machineachtige intelligentie die de remmingen ontbeerde die de rest van ons mensen in toom houden. Waarom hield ik mijn mond? Omdat hij zo superieur was. Aan mij, aan ons allemaal. Ik voelde me in zijn aanwezigheid licht beschaamd. Gekleineerd en vernederd. Een dwaze oude man met dwaze ideeën, meer niet…”. In spiritueel opzicht is Von Neumann echter een onbenul: “… Verloren geloof is erger dan helemaal geen geloof, omdat het een gapend gat achter laat…”. Szegö: “… die godvormige leegtes staan er vanuit de aard van hun zaak op gevuld te worden door iets wat net zo kostbaar is als wat er verloren ging. De keuze van dat ‘iets’ – als we al een keuze hebben – bepaalt het lot van de mensheid…”.

 

In de greep van de irrationaliteit

Tijdens een conferentie in Königsberg, die volgens Eugene Wigner ‘grenst aan het esoterische’, ontmoet Von Neumann een ‘skeleteachtige en extreem vreemd’ ogende jongeman die hem als enige te slim af is: Kurt Gödel. Stotterend beweert hij dat er zaken waar kunnen zijn die onmogelijk te bewijzen zijn. De zogeheten ‘Onvolledigheidsstellingen’. Op dat moment beseft Von Neumann verbijsterd dat hij wel kan ophouden met zijn werk aan de fundamentele logica: “… Een onbewijsbare waarheid is een nachtmerrie voor een wiskundige…”. Er knakt iets in hem. Von Neumann sluit zich twee maanden op in zijn werkkamer. Als hij weer tevoorschijn komt, toont hij aan dat de wiskunde ‘inconsistent’ is. Tot in de eeuwigheid zullen wiskundigen moeten werken met afschuwelijke paradoxen en contradicties óf onverifieerbare waarheden. Daarna houdt Von Neumann zich geen seconde meer met de grondslagen van de wiskunde bezig. Zijn grote project is verwoest. “… Hij ging door, bijna alsof er niets was gebeurd. Maar de hele toestand raakte hem diep. Ik weet niet of andere mensen het merkten, maar ik wel. Hij werd nooit meer de oude…”. Zijn wereldbeeld wordt steeds duisterder. Het aan de macht komen van de nazi’s bevestigt zijn gedesillusioneerdheid des te meer: zie je nu wel dat irrationaliteit de mensheid in zijn greep heeft! Hij emigreert naar Amerika waar hij in een halsbrekend tempo doorwerkt, maar inwendig lijdt. Hij zweeft in het luchtledige, zonder richting en niet in staat iets te vinden waaraan hij zijn onverdeelde aandacht kan schenken. Dat kwelt hem. Eenmaal zijn jeugdige geloof in de wiskunde vaarwel gezegd, wordt hij praktischer en effectiever, maar ook gevaarlijker: “… Hij was, op een heel reële manier, ontketend…”. Hij wordt een in te huren brein, steeds meer verleid door macht en door degenen die die uitoefenen: “… Hij rekende exorbitante gages om aan te schuiven bij mensen van IBM, RCA, de CIA en de RAND Corporation, soms niet langer dan een paar minuten, en werkte aan zoveel privé- en overheidsprojecten dat hij het vermogen leek te hebben op vele plaatsen tegelijk te zijn…”.

 

Paranoia

Von Neumann doet er alles aan om de grote wiskundige  Kurt Gödel, die door de bruinhemden in elkaar wordt geslagen omdat ze denken dat hij Joods is, naar de Verenigde Staten te krijgen. In Amerika  begint Gödel helaas zwaar aan paranoia te leiden. “… Hij ontwikkelde een ernstige eetstoornis en leefde op een dieet dat louter uit boter, babyvoeding en laxeermiddelen bestond. Hij begon ook spoken te zien, en raakte ervan overtuigd dat andere wiskundigen hem wilden vermoorden om wraak te nemen voor de onoplosbare onzekerheid die hij in hun wereld gebracht had; hij geloofde dat ze de gassen uit zijn eigen koelkast zouden gebruiken om hem van kant te maken, of dat ze zijn eten zouden vergiftigen, dus weigerde hij iets te eten dat niet door zijn vrouw was bereid of eerst door haar was geproefd…”. Paranoia is op hol geslagen logica. Het lijkt erop dat Gödels ziekte aan de basis ligt van zijn ongelooflijke prestaties. Als kadootje voor Einsteins verjaardag bedenkt hij zelfs een mogelijkheid om via de relativiteitstheorie daadwerkelijk terug in de tijd te reizen. Misschien moet je wel instabiel zijn om te kunnen denken zoals hij. “… ‘Elke chaos is schijn,’ schreef Gödel; hij was er stellig van overtuigd dat alles een reden had. Als je zo denkt, dan is het een klein stapje om achter de gewoonste, meest alledaagse gebeurtenissen verborgen machinaties en manipulerende instanties te gaan zien…”. Als zijn vrouw voor een operatie in het ziekenhuis verblijft, hongert hij zich dood.

 

Top secret

Ondertussen verdwijnt Von Neumann tijdens de Tweede Wereldoorlog stilletjes naar een top secret laboratorium in de woestijnen van het noorden van New Mexico. In Los Alamos dat in de schaduw van de Sangre de Cristo Mountains ligt, neemt hij deel aan het zogeheten Manhattanproject. Natuurkundige en Nobelprijswinnaar Richard Feynman, nogal een blaaskaak, beschrijft hoe het er toegaat. In feite zijn ze er met het ultieme kwaad bezig. Hoe bén je dan. Nou: hyper. Ze blijven maar grappen maken, aldus Feynman: “… het was allemáál knetter…”. Het ongelooflijk mooie, woeste, ongerepte landschap, ver weg van de beschaafde wereld, “… had de vreemde energie van een heilige ruimte…”. De perfecte plek om het onvoorstelbare te doen. Ze menen dat Hitler de bom ook aan het bouwen is. Ze willen hem voor blijven. Feynman raakt verslaafd aan het Go-spel dat ze in hun schaarse vrije tijd spelen. Oppenheimer (van de film) is er het beste in, vertelt hij. Von Neumann speelt waardeloos. Omdat de laatste niet tegen zijn verlies kan, draagt Opperheimer op het Go-bord te verstoppen als ze horen dat Von Neumann er aan komt. Een paar keer per jaar scheurt hij in steeds weer een gloednieuwe Cadilliac naar de geheime stad. Von Neumann is een fenomeen. Een echte vip: “… Alle afdelingen in Los Alamos stonden met hun lastigste problemen in de rij wanneer hij kwam, en dan liep hij van het ene kantoor naar het andere om ze een voor een op te lossen…”. Feynman heeft het over vrouwen die zich als machines gedragen en op de vreemde manier te werk gaan waarop computers nu doen. Er is een optelster, een vermenigvuldigster, een worteltrekster.

 

De bom

Feynman vertelt dat hij de eerste test met de atoombom heeft gezien. Niemand weet wat er gaat gebeuren. Iedereen denkt dat het een zeperd zal worden. Er waren al zoveel dingen mis gegaan: “… zoals dat hij losschoot toen ze hem naar boven hesen, de toren in, en begon te zwaaien. Hij had kunnen vallen en ter plekke kunnen ontploffen. De bom zelf zag er raar uit. Een metalen bol waar aan de buitenkant een wirwar aan draden en koorden uit stak. Hij was sinister, maar tegelijkertijd eigenlijk wel schattig…”. Op het moment suprême ontstaat er zelfs een onweersbui. Middenin de woestijn. Ongelooflijk toch? Kernfysicus Edward Teller (de vader van de waterstofbom) is bang. Zegt dat de mogelijkheid bestaat dat de bom de complete atmosfeer van de aarde laat ontbranden, waardoor alles, elke plant, elk mens, elk dier dat op de planeet leeft, zal stikken of levend verbranden. Jammer dan… Feynman over de flits die hem in zijn auto bereikt: “… In die eerste fractie van een seconde zag ik alleen maar licht, één bonk wit licht dat mijn ogen vulde en mijn hoofd leegveegde, een afgrijselijk, ondoorzichtig fel licht dat de hele wereld uitwiste. De ongehoorde kracht van dat licht was onbeschrijflijk…”. Net zo plotseling als het begint, is het ook weer voorbij: “… Ik hoorde mensen juichen, klappen en lachen, zoveel mensen die het vierden en het uitgilden van vreugde. Maar niet iedereen. Sommigen van ons waren stil. Sommigen waren zelfs aan het bidden toen ze opkeken naar die onheilspellende paddenstoelwolk die boven ons hing, terwijl alle radioactiviteit er paarsig en onwerkelijk in opgloeide, steeds hoger en hoger opsteeg in de stratosfeer, terwijl het angstaanjagende gedonder van de knal maar bleef echoën, telkens opnieuw, langs de bergen afketste, als een bel die luidde voor het eind van de wereld…”. Er gaat een petitie rond om de bom niet tegen Japan in te zetten. De oorlog in Europa is nota bene voorbij. Hitler heeft zichzelf doodgeschoten. Het maakt niets uit: “… De bom die wij hadden geschapen was in handen van militairen, en die zouden hem gaan gebruiken, wat er ook gebeurde…”. Von Neumann oppert zelfs dat ze de bom niet op de grond, maar zeshonderd meter daarboven tot ontploffing moeten brengen, zodat de schokgolf des te meer schade aanricht.

 

Speltheorie

De pacifistisch aangelegde Albert Einstein waarschuwt dat Von Neumann in hoog tempo in een ‘wiskundig wapen’ aan het veranderen is, aldus Neumanns tweede vrouw Klára Dan. Ze verafschuwt het Amerika waar Von Neumann dol op is: “… Het deed iets met hem. Al dat gekmakende, gedachteloze optimisme, al die opgewekte naïviteit waaronder ze hun wreedheid verbergen, dat haalde het slechtste in hem naar boven…”. Ze heeft het over de parasieten die op zijn talent meeliften en zijn fixatie op vrouwenbenen. Sommige secretaresses plaatsen stukken karton onder hun bureau, “… louter om te zorgen dat die grote man, dat Übermensch, niet steeds onder hun rokjes keek…”. Volgens haar kennen genieën geen middenweg: “… ze zijn óf ziekelijk wellustig óf  volstrekt afgesneden van hun genitaliën…”. Von Neuman en Dan maken elkaar gek in een buitengewoon ongelukkig huwelijk. Ze vermóórden elkaar bijna. Na de Trinity-proef voorspelt Von Neumann de onvermijdelijke ondergang. “… Zijn antwoord op het nucleaire dilemma was een perfecte afspiegeling van het beste en het slechtste in hem: genadeloos logisch, volstrekt contra-intuïtief en zo volkomen rationeel dat het aan het psychopathische grensde…”. De gevaarlijkste toepassing van één van zijn ideeën is de uitzinnige patstelling van ‘MAD – Mutually Assured Destruction’, de basis onder het angstevenwicht tijdens de Koude Oorlog. Volgens Oskar Morgenstern, professor in de economie, is het een wonder dat we de kernwapenwedloop hebben overleefd. Samen met Von Neumann schrijft hij een dik boek over speltheorie, dat gelukkig ook op terreinen als de informatica, de ecologie, de filosofie en de biologie wordt gebruikt. Het werk weerspiegelt bijvoorbeeld hoe kankercellen groeien, zich verspreiden en communiceren. Het mikt op niets minder dan het volledig in wiskunde uitdrukken van de menselijke drijfveren. Velen geloven nog steeds dat MAD een kernoorlog heeft weten te voorkomen. Morgenstern heeft het evenwel over een ‘zondige’ en ‘onvergeeflijke’ doctrine. Von Neumann is de eerste die openlijk pleit voor een nucleaire verrassingsaanval op de Sovjet-Unie om een Derde Wereldoorlog te voorkomen. Dat is het meest logisch. Daarop zal vanzelf een duurzame Pax Americana volgen. De USSR heeft in 1953 echter al meer dan vierhonderd kernkoppen klaarstaan, dus het komt er niet van. Volgens Eugene Wigner werd kernsplitsing vooral uitgevonden vanwege het vrij banale plezier het ‘ondenkbare te denken’, het ‘onmogelijke te doen’, door ‘al het menselijke te breken’. Kortom: “… Het was te mooi om te weerstaan…”.

 

De MANIAC

Als computerwetenschapper Julian Bigelow professor Von Neumann in vertrouwen meedeelt dat hij aan een machine werkt die driehonderd vermenigvuldigingen per uur kan uitvoeren, reageert de laatste alsof Bigelow “… een rotje in zijn reet had gedouwd…”.  Samen bouwen ze in een kelder de ‘Mathematical Analyzer, Numerical Integrator And Computer Model’, kortweg: MANIAC. “… Dat was in 1951. Dus we moesten onderdelen die over waren van de oorlog gebruiken en elektronenbuizen die het zonder waarschuwing vooraf begaven. In de zomer werd het zo heet in de ruimte dat er teer in de machine spetterde. Maanden werk in een oogwenk naar de knoppen. En het geheugen was ongelooflijk kwetsbaar. Iemand met een wollen trui aan kon hem zó schoonvegen. Passerende auto’s en vliegtuigen deden dat ook. Er is een keer een muis ingekropen. Knaagde aan de draden en verbrandde levend. We wisten de machine te redden, maar de stank raakten we nooit meer kwijt. Het bleef altijd ruiken naar verkoold vlees, geschroeid haar en verbrande snorharen…”. Even verder: “… Het eerste doel dat Von Neumann voor de MANIAC stelde, was dat hij het leven zoals we dat kennen moest vernietigen…”. Het zou zo ongeveer onmogelijk zijn geweest om zonder Von Neumanns geesteskind de waterstofbom te bouwen. Ze laten hem ontploffen op een eiland in de stille oceaan dat compleet verdampt. De waterstofbom is vijfhonderd keer krachtiger dan de atoombom. Er ontstaat een vuurbal die een temperatuur van driehonderd miljoen graden bereikt: heter dan de kern van de zon. “… De wetenschappers die getuige waren van de eerste thermonucleaire explosie werden doodsbang van de krachten die ze hadden ontketend…”. Het is alsof ze vrijwillig de duisterste regionen van de hel in zijn gewandeld: “… Ze voelden dat er iets onnoemelijks verkeerds aan het gebeuren was toen ze hun botten als schaduwen zagen verschijnen, dwars door hun levende vlees heen…”. En dan te bedenken dat Von Neumann geholpen wordt door een Poolse wiskundige, Stan Ulam,  die eigenlijk dood had moeten zijn vanwege encefalitis. Als hij wonder boven wonder uit zijn klaarstaande graf opstaat, waarschuwen de artsen dat hij vanwege zijn hersenbeschadiging zo min mogelijk moet nadenken. In plaats daarvan komt er uit zijn gestoorde verbeelding een ongelooflijke techniek voort.

 

Science fiction

Bigelow vertelt over de vreemde professor Barricelli die er van overtuigd is dat getallen een eigen bestaan kunnen gaan leiden in de MANIAC. Baricelli gelooft dat er nieuw leven kan ontstaan uit symbiose en niet alleen uit felle competitie. Hij veegt de vloer aan met Darwin. Von Neumann zet hem op een zijspoor. Waarom? Volgens Barricelli is Von Neumann een monster die zijn ideeën jat. Maar of dat echt zo is? Aan de hand van de rol dat het messenger-RNA speelt in alle levende cellen begint Von Neumann na te denken over zelfreproducerende machines. Als een ware profeet beschrijft hij, lang voordat ook maar iemand een glimp heeft opgevangen van de vreemde schoonheid van de dubbele helix, hoe DNA en RNA werken. Hij stelt een theorie op voor een zelfbouwend, zichzelf reparerend en verbeterend ruimtevaartuig: de ‘Von Neumann-sonde’. Maar wat als zo’n ding afdwaalt van zijn oorspronkelijke programmering? Mutaties ondergaat? Verandert in een vraatzuchtige zwerm die terugkeert naar de aarde om verhaal te halen? Ondertussen denkt Alan Turing na over niet-menselijke intelligentie en vindt uit dat, wil een machine ooit vorderingen maken richting ware intelligentie, deze feilbaar moet zijn. Willekeur en onzinnig gedrag maken namelijk nieuwe en onvoorspelbare reacties mogelijk en scheppen daarmee een grote variëteit aan mogelijkheden.

 

Techne

Als Von Neumann de diagnose kanker krijgt, reageert hij met een laatste uitbarsting van creativiteit. Hij verandert helemaal. Een invasie van diep bezorgde empathie met de mensheid en spirituele honger overweldigt zijn psyche. Een plotselinge behoefte aan zingeving en transcendentie steekt de kop op. Alsof de levenslang genegeerde kant van zijn persoonlijkheid ineens ruim baan krijgt. Wanneer onze soort de twintigste eeuw wil overleven, moeten we volgens hem de leegte vullen die het vertrek van de goden heeft achtergelaten. We zijn op het gebied van nagenoeg alle kunsten in onze groei blijven steken, orakelt hij. Op één na: ‘techne’. We moeten een manier vinden om voorbij onszelf te reiken. Wetenschap en techniek zullen ons een hogere versie van onszelf verschaffen. Zie het tegenwoordige transhumanisme. Neumann lijdt enorm veel pijn. Leeft op pijnstillers en drank. Zijn dochter, Marina von Neumann, zegt dat haar vader op het eind van zijn leven streng katholiek werd. Von Neumann was niet in staat zijn eigen sterfelijkheid met enige kalmte en waardigheid onder ogen te zien. Geestelijk stort de professor, die er geen probleem mee had om desnoods miljoenen mensen de dood in te sturen, op het laatst volledig in.

 

Self-learning

Zoals ik in de intro aangaf bestaat het laatste gedeelte van het boek uit een min of meer opzichzelfstaand verhaal. Het legt aan de hand van een zinderende tweekamp tussen de professionele Go-speler Lee Sedol en de computer ‘AlphaGo’, die door miljoenen kijkers via YouTube en televisie wordt gevolgd, uit wat kunstmatige intelligentie vermag. Go, nameloos populair in Zuid-Korea, Japan en China, is het meest complexe en diepzinnige spel dat de mensheid ooit heeft bedacht. AlphaGo heeft ‘zichzelf leren spelen’. Via de invoering van miljoenen ingevoerde Go-partijen en door dertig miljoen wedstrijden die het tegen zichzelf speelde. Door ‘trial and error’ leert het van eigen fouten. Het verspilt zijn gigantische rekenkracht niet aan het doorzoeken van de eindeloze mogelijkheden die voortvloeien uit elk afzonderlijk steentje, maar berekent de ‘waarschijnlijkheidsscore’. Het is in staat tweehonderd miljoen stellingen per seconde door te nemen. Niemand die precies weet waar het vreemde algoritme toe in staat is. En dat is precies het gevaar van AI: het werkt op een manier die ons voorstellingsvermogen te boven gaat. De Go-tweekamp bestaat uit vijf wedstrijden, waarvan Lee Sedol er ééntje wint. De machine slaat compleet op hol. Zijn makers halen de hele partij door het AlphaGo-systeem. De specifieke zet waardoor Lee Sedol op goed geluk won was er één op tienduizend (!)… De overtreffende trap van AlphaGo wordt bereikt door AlpahZero, die geen enkele menselijke ervaring meer incorporeert. Het neemt onze menselijkheid niet meer mee in zijn berekeningen: “… het kreeg simpelweg de spelregels en mocht tegen zichzelf spelen. Aanvankelijk deed het volstrekt willekeurige zetten, maar binnen een mum van tijd had het zich ontwikkeld tot een onverslaanbare kracht…”. Hoe eng ís dat?!

 

Uitgave: Meridiaan – 2023, vertaling Dirk-Jan Arensman, 380 blz., ISBN 978 949 316 993 7, € 26,50

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier