Menu

zaterdag 18 december 2010

Het lichaam van Clara – Jan Siebelink


Dit verhaal opent met een citaat van Louis Aragon:
“Qui parlent de bonheur ont souvent les yeux tristes.” (Zij die praten over het geluk, hebben vaak verdrietige ogen)

Na het overdonderende succes van “Knielen op een bed violen”, een totaal ander boek.  “Knielen” was een vrij rechttoe-rechtaan boek; wat het lezen makkelijk maakte. De vorm en inhoud van “Clara” is veel gecompliceerder. “Het lichaam van Clara”  is een boek over schrijnende waanzin. Niet iedereen zal dit liggen.
Het is vanuit verschillende perspectieven geschreven. Soms weet je niet eens goed welke, want: wie is de alwetende verteller die drie keer in het boek optreedt? De droomgeliefde van Clara? Siebelink zelf? In ieder geval heeft hij ‘met haar te doen’, zegt hij. Het maakt het verhaal spannend en mysterieus.  

Elsbeth Etty liet in het NRC van 17 september 2010 geen spaan heel van dit boek. Dat is jammer. Ik vond het veel prettiger lezen dan “Knielen op een bed violen”. Eerlijk gezegd vond ik “Knielen” taai en depri. Het is mij nog steeds een raadsel waarom het lezend Nederland op zijn kop heeft gezet. Dat het mensen die iets met de kerk hebben aanspreekt, kan ik  mij voorstellen, maar de meeste lezers zijn God toch allang voorbij? Wie het weet mag het zeggen. Natuurlijk word je van de gekte van Clara ook niet bepaald
vrolijk; maar toch schrijft Siebelink niet alleen over de duisternis in haar bestaan. Er is veel licht en zelfs soms frivoliteit, in dit boek. Het is opgebouwd uit 21 korte hoofdstukjes van een bladzij of drie, waardoor het leest als een trein.

Over de inhoud:
Hoofdpersoon Clara is een 62-jarige, nog steeds opvallend mooie, intelligente, maar zwaar gestoorde vrouw. Ze zit in een restaurant in Den Haag, obsessief verliefd te wachten op een date met een schrijver, die nooit op komt dagen. Ondertussen denkt ze terug aan wat er allemaal in haar leven is voorgevallen. Dat blijkt voornamelijk diepe ellende te zijn; maar ja, over ‘ze leefde nog lang en gelukkig’ valt meestal geen goed verhaal te vertellen.

Het is vreselijk, allemaal.
Ze had rare ouders, voelde zich verantwoordelijk voor hun slechte huwelijk:  van een onbezorgde kindertijd is geen sprake.
Ze ontwikkelt allerlei dwangneuroses, ze is constant aan het tellen, aan het tikken, ze slaat aan het bidden  als een godsdienstwaanzinnige. Ze heeft waanideeen. Ze hoort stemmen in haar hoofd. Ze snijdt zichzelf. Ze experimenteert met seks tot in het bizarre, zonder dat ze in staat is iets als liefde te voelen: dat lichaam van Clara heeft het zwaar te verduren.
Ze raakt getrouwd, krijgt een dochtertje; maar op een dag verdwijnt het meisje, min of meer door haar schuld,  en blijft voorgoed onvindbaar. Hierdoor verdwijnt haar man ook.
Clara’s leven is een woestijn van leegte een eenzaamheid; en uiteindelijk maakt het haar tot een vrouw die zinloos trottoirs veegt en met niemand contact wil. Haar desintegratie eindigt in zelfmoord.
Voorwaar: geen verhaal voor zachte zielen.
Het is alsof Siebelink ons wil zeggen: “That’s live…”.

Het boek begint, na een beschrijving van de dood van Clara’s hond, met de laatste opflakkering in haar leven: ze valt als een blok voor een vreemde man.
De beminde is een schrijver die ze op straat is tegengekomen en haar vraagt of ze een foto van hem wil maken bij het huis van Couperus. Dat trekt “Eline Vere” het verhaal in, de vrouw uit het gelijknamige boek van Couperus, die, honderd jaar eerder in dezelfde plaats, een even beroerd leven als Clara leidde.
De titel van het nieuwste boek van de schrijver luidt “Clara”, en als de echte Clara het leest, vindt ze, tot haar verbijstering, haar eigen leven beschreven: “Clara, dat ben ik…”. En dat doet weer denken aan die andere tragische klassieke vrouwenfiguur: Emma Bovary. Iedereen kent toch de beroemde zin van de franse schrijver Flaubert: “Madame Bovary; c’est moi…”.
Heel experimenteel allemaal.

In een uitzending van Pauw en Witteman heeft Siebelink gezegd dat Clara een afsplitsing van hemzelf is. Dat ze met hem op de loop is gegaan.
Ik vind het erg knap dat een man het aandurft vanuit de ziel van een vrouw te vertellen, en helemaal als hij haar ook nog eens de afgrond inschrijft. Dan moet je toch wel een heel groot belevingsvermogen hebben.
Hij beschrijft Clara tamelijk koel en afstandelijk: nergens een uitputtende zielestrijd of wat dan ook. Siebelink zegt daar zelf over: "Mannelijke schrijvers hebben meer oog voor het raadsel van de vrouw en waar een vrouwelijke schrijver haar personage transparant wil maken, laat een man dat raadsel staan".

Ik vind dat Siebelink met “Clara” een ontzettend mooi boek heeft geschreven  in een taal waar ik af en toe de tranen van in mijn ogen kreeg:
“…Wanhopige mensen ademen nauwelijks, luisteren naar niemand, leven in hoeken en gaten, en op de grond. Daar voelen ze zich nog het beste thuis. Wanhopige mensen mijden het licht, zijn bleek, gaan gebogen, zijn onvindbaar. Ze leven op de toppen van hun kunnen. Hun leven is strikt, grauw, koud. Clara dacht aan zichzelf als aan een stuk aangespoeld wrakhout. Haar hart kromp ineen. Een bloedend stuk wrakhout…”

Het boek eindigt met een citaat van Jean de la Fontaine:
“L’ Ansence est le plus grande de tous les maux.” (De leegte is het ergste van alle kwaad)

Uitgave: De Bezige Bij - 2010

Geen opmerkingen :

Een reactie posten