Menu

dinsdag 1 augustus 2017

De dag dat ik Jezus ontmoette – Charlotte Rørth


Subtitel: Bekentenissen van een moderne ongelovige

In “De liefde niet” van Margriet van de Linden (zie hier) discussiëren twee christelijke studenten over de Bijbelse bekering van de apostel Paulus: “… ‘Denk jij nooit: stel dat het allemaal verzonnen is?’. (…) ‘Stel dat ik de fiets pak en terugkom en tegen jou zeg: wat mij is overkomen… Ik heb net de Heere Jezus ontmoet, hier bij de Koppelpoort, en hij zei: “M, M, kom tot mij”. Zou jij dat dan geloven?’ Camel keek haar vol ongeloof aan. ‘Serieus?’ ‘Ja, serieus, stel dat mij dat overkomt, zou jij dat geloven?’ ‘Nou, als het betekent dat je een bekering hebt ervaren, dan zou ik dat geloven, natuurlijk.’ ‘Nee, juist ook met een ontmoeting, die dingen komen toch niet alleen in de Bijbel voor?’. Camel schonk snel de glazen bij. ‘Ik heb er nog nooit van gehoord. Dat iemand uit de kerk, op school, weet ik waar, in deze tijd dus, op die manier een ontmoeting heeft gehad.’…”. Het onvoorstelbare is: deze dingen komen wel degelijk voor. In onze tijd. De Deense onderzoeksjournalist Charlotte Rørth (1962) schreef er een boek over. Het risico voor gek te worden versleten nam ze voor lief…

Uitverkoren

Eind november 2008 komt Rørth op uitnodiging van het Spaanse bureau voor toerisme vanwege een persreis op een volksfeest ter ere van de stadsheilige - San Andrés - in Baeza (Zuid-Spanje) terecht. In de stampvolle kerk kruist een oud vrouwtje haar pad, grijpt haar handen en voorspelt dat ze ‘uitverkoren’ is: de wereld zal vergaan, alleen degenen die geloven zullen gered worden, en zij moet dat aan iedereen vertellen. Dat is een wel heel vreemde boodschap voor een atheïstische verslaggever. Nog een merkwaardig voorval: als ze, weer thuis, haar hond uitlaat wordt ze getroffen door een immense lichtstraal waardoor ze haar evenwicht verliest (het doet me denken aan wat de vader van Jan Siebelink overkwam in “Knielen op een bed violen”). Ze kan er niets mee. Dan begint ze te dromen over een stem die haar roept vanachter een brede, zware, eikenhouten deur, die ze herkent als de deur van de kapel in Úbeda, waar ze tijdens haar reis in Spanje was. In februari 2009 bezoekt Rørth de kapel opnieuw. Ze is in gezelschap van haar voormalige gids Andrea Pezzini, waarmee ze contact heeft gehouden. Hij merkte tijdens haar voorgaande bezoek verbijsterd op dat ze ‘licht uitstraalde’. Ze gaat zitten op een oude, zware bank in de sacristie, en - terwijl ik dit schrijf vind ik het nog steeds te bezopen voor woorden - ziet ze Jezus. Echter dan echt. Als in een soort hologram. In een, wat je noemt, Bijbels landschap, op een gruispad met op de achtergrond een dorp, mensen en spelende kinderen. Alsof twee tijden elkaar kruisen. Zijn blik doorgrond haar tot in het diepst van haar wezen. Ze heeft het gevoel dat Hij alles van haar weet, ook haar donkere kanten peilt tot op het bot, en toch voelt ze zich geaccepteerd. Totaal. De taal waarin Hij spreekt kan ze niet verstaan (Aramees), maar ze weet dat hij bedoelt dat het goed is dat ze er is. Meer niet. Dan verdwijnt Hij. Geschokt loopt ze met haar gids de kerk uit naar een cafeetje.

Kern
Haar moeder - een maatschappelijk werkster - staat perplex als Rørth vertelt wat haar is overkomen. Ze stamt uit een land, een familie en een milieu dat weliswaar in naam protestants is, maar waarin het geloof geen enkele rol speelt. Ze vraagt haar man of ze gek geworden is. Haar drie puberzonen reageren kalmer dan zijzelf. Ze is hyper-emotioneel over alles en iedereen, valt kilo’s af, kan niet slapen, staat onophoudelijk te trillen, voelt zich high en ziet zelfs kleuren om mensen heen terwijl de energie als gele stralen uit haar vingers schiet (gelukkig houdt dat later op). Ze zou een healer kunnen worden, vertellen deskundigen haar. Maar daar is ze niet in geïnteresseerd. Ze is alleen gefascineerd door Jezus. In feite is haar ervaring veels te groot om te bevatten: “… Als zogenaamd moderne mens hoor ik mijn kern te vinden en die te accepteren, zoals in de zelfhulpboeken staat die mijn generatie leest. Maar na de verschijning weet ik dat je de kern niet volledig kunt kennen. Mijn kern heeft ruimte voor en kan iets ontvangen waarvan ik geen idee had dat het bestond…”. Het doet me denken aan de ontroerende uitspraak die Eric-Emmanuel Schmitt optekent in “Het evangelie volgens Pilatus”: “… Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf…”. Rørth: “… Ik ben blij, ja, maar ik lijd ook, want ik word bijna de hele tijd over alle grenzen van mijn gevoelens getrokken. Het sorteren van indrukken is uitgeschakeld, ik ben doodmoe van het constant rondtuimelen in mijn lichaam en gevoelens…”. Eigenlijk valt het nog het meest te vergelijken met de tijdelijke gekte van een overrompelende verliefdheid. Ze gaat op zoek naar ervaringen van anderen die hetzelfde hebben beleefd. Dat is het enige wat je in een dergelijke situatie kunt doen denk ik: haken naar intellectuele geruststelling en veiligheid.

Geen psychiatrische diagnose
Een Zweedse dominee, Peter Halldorf, informeert haar over het werk van de Heilige Geest. Ze leest verhalen over Lewi Pethrus en Simeon de Nieuwe Theoloog. Ze ontmoet Liselotte Hornemann, die een boek over de woestijnvaders heeft vertaald van Rowan Williams, de voormalige aartsbisschop van de Anglicaanse Kerk: “Silence and Honey Cakes”. Evenals de biechtvader die George Sand gebiedt normaal met haar vriendinnen te gaan spelen wanneer ze als tiener een mystieke ervaring meemaakt, zoals ze vertelt in “De geschiedenis van mijn leven”, drukt Hornemann Rørth op het hart niet achter het grote wow aan te gaan, maar zo gewoon mogelijk door te leven. Michael Stubberup, een toonaangevend leidinggevende van een gerenommeerd Deens Groeicentrum, adviseert het “Hartengebed” te bidden om rustig te worden. Ik heb daar laatst het een en ander over geschreven naar aanleiding van de wereldberoemde roman “Franny en Zooey” van J.D. Salinger. Rørth bestudeert het zogeheten kundalini fenomeen, waar haar lichamelijke gewaarwording veel overeenkomsten mee heeft, maar het brengt haar geen diepere inzichten in wie Jezus is. Hij lijkt van buitenaf te komen. Rørth leest van alles over depressies, blackouts, epilepsie, psychosen, menopauze en hormonale storingen. De verhandelingen over het onbewuste van psychoanalyticus C.G. Jung luchten haar enigszins op. Ze praat met neurologen en psychologen over kleuren zien, dat met een fysiek verschil in de hersenen te maken schijnt te hebben, en over epileptici die voor of tijdens een aanval in een soort van religieuze extase kunnen belanden. Een bekend voorbeeld is de beroemde Russische schrijver Dostojewski. Andere vermoedelijk epileptische profeten en zieners zijn Knut de Wijze, de profeet Ezechiël, Boeddha, Julius Caesar, Mohammed en Søren Kierkegaard. Vrouwelijke epileptici werden meestal beschouwd als heksen. Behalve de Zweedse Birgitta van Vadma, de Franse Jeanne d’Arc en de Spaanse Theresia van Avila (ik moest onmiddellijk denken aan de grote hedendaagse godsdienstdeskundige Karen Armstrong die ook aan epilepsie lijdt). Verschillende psychiaters verzekeren Rørth dat haar bevindingen niets met een psychiatrische diagnose te maken hebben, ook al weten ze dat “… in de hersenen gekke dingen gebeuren die wij niet begrijpen…”. Er is geen sprake van hersenbeschadiging. Eén professor wijst haar op het charismatische christendom waar haar soort ervaringen heel gewoon zijn. Bijvoorbeeld in de Pinksterbeweging.

Alsof je eeuwig op jacht bent
Rørth heeft een ontmoeting met een historicus die haar vertelt over de legendarische geschiedenis van de stad Úbeda, waaraan beroemde namen als de zogenaamde blotevoetenmonnik Johannes van het Kruis en de heilige Theresia van Avila zijn verbonden. Ze spreekt de 84-jarige kardinaal van de kerk, die eerst wat nors overkomt maar emotioneel wordt als ze vertelt wat ze heeft beleefd. Ze praten over het feit dat het erg alleen voelt als jij als enige iets dergelijks meemaakt. Naast de nodige auteurs over het esoterische christendom, waar ik zelf weinig mee heb, leest ze ook mij bekende schrijvers. Ze heeft het over de neurochirurg Eben Alexander die een onverklaarbare bijna-dood-ervaring meemaakte. Ze noemt Kierkegaard, T.S. Eliot, Thomas van Acquino. Ze schrijft over de apostel Paulus en Augustinus in wiens zogenaamde ‘basisverdriet’ ze zegt zichzelf te herkennen. Hij bestempelt het als ‘verlangen naar God’. Alsof je ‘eeuwig op jacht’ bent, schrijft Rørth. Het kost haar moeite zichzelf niet te verliezen. Het deed me denken aan wat professor Willem Ouweneel schrijft in “Het dubbelsnoer van licht”: “… Licht kan een zegen, maar ook een gevaar zijn. Mensen die zich willen laten leiden door het licht, moeten voor twee dingen oppassen; zij moeten zeker weten dat het licht uit de goede bron komt, dus geen ‘dwaallicht’ is, en zij moeten uitkijken dat zij niet te dicht bij het licht komen, want het kan een mens verteren, zoals een mug die tegen een gloeilamp vliegt. Het eerste is het gevaar van de ‘magie’, het tweede van de ‘mystiek’. Er is zowel in het Jodendom als in het christendom altijd magie en mystiek geweest…”.

Marilynne Robinson
Rørth haalt uitgebreid de Amerikaanse schrijfster Marilynne Robinson aan, van wie ik “Lila” heb besproken. Robinson heeft een Calvinistische kijk op godsdienst. Ik snap dat Rørth zich daardoor aangesproken voelt, want juist binnen het reformatorische christendom leven er belangrijke ideeën die overeenkomen met haar ervaringen. Volgens het orthodoxe gedachtegoed kun jij als mens niet zelf opklimmen naar God, maar komt God naar jou toe: de uitverkiezing. Dat heeft vaak tot een soort gelaten afwachten geleid, al is dat niet de bedoeling volgens Robinson, want: “… De mogelijkheid om te geloven hebben we allemaal. Het gaat om de wil. En de moed, misschien. Durf ik te bekennen dat ik een denkend wezen ben? Als dat klopt, moet ik ook bekennen dat anderen dat zijn. Dat zij ook menselijk zijn – ten goede en ten kwade. Dat is natuurlijk niet altijd prettig. Dus als je op jacht bent naar een goed leven, is het gemakkelijker om de deur naar het geloof dicht te doen…”. De individuele relatie tussen jou en God wordt sterk benadrukt. Het gaat om de persoonlijke ervaring of ‘bevinding’. Rørth over Robinson: “… Zij neemt deel aan theologische debatten en houdt lezingen, die - in de Verenigde Staten, waar veel van de sterke rechtse stemmen de Bijbel in hun argumentatie gebruiken – benadrukken dat je het geloof niet kunt monopoliseren en de Bijbel niet kunt gebruiken als een stel fundamentalistische regels. Het geloof mag niet gebruikt worden om kant-en-klare antwoorden te vinden, stelt Robinson, maar ze kan ‘op een bepaalde manier best begrijpen’ dat velen dat wensen. Als de wereld zo onoverzichtelijk is als nu, kunnen een vaste plek, heldere vijanden en vrienden en eenvoudige verklaringen ‘ertoe bijdragen haar wat begrijpelijker te maken en je een gevoel van controle te geven in een wereld die chaotisch kan lijken. Maar dat zou bedrog zijn en een verarming van het leven, ongeacht hoe prettig het op de korte termijn ook kan lijken.’ De rol van het geloof is heel anders, vindt zij optimistisch: ‘Steeds meer onderzoekers – en anderen – weten nu zoveel dat ze naar iets staan te kijken waarvan ze niet weten wat het is en daardoor respect krijgen voor het idee dat de wereld groter is dan wij kunnen begrijpen.’ Dus nee, je kunt niet volstaan met over het leven te spreken door het te rubriceren als feitelijke kennis die altijd slechts een beperkte tijd geldig is. We hebben ooit geweten dat de aarde plat is, dat radioactieve straling onschadelijk is en autisme de schuld van kille moeders. We weten nu dat dat niet waar is. Misschien moeten we ons blinde geloof in eenvoudige kennis opgeven en beginnen te respecteren dat er kennis is waar we nog geen woorden voor hebben…”.

Nog even, dan is geloven hip!

Rørth gaat vijf keer naar Úbeda. De laatste maal ziet ze Jezus nog een keer. Hij zegt dat Hij haar ‘vertrouwt’. Ze vat dit op als een aansporing om haar verhaal op papier te zetten. Tenslotte is ze journalist. Na vier jaar is dat niet zo eng meer. Tijden veranderen. Het lijkt of er steeds meer mensen openlijk toegeven christelijk te zijn in Denemarken, vertelt ze: “… Bekende mensen zeggen dat ze geloven. Ze worden er in ochtendprogramma’s op tv, in kranten en weekbladen over geïnterviewd…”. Een tendens die ik ook in Nederland zie. Neem bijvoorbeeld het artikel van columnist Jamal Ouariachi waarin hij stelt dat hij ‘het wel een beetje gehad heeft met prominente atheïsten’ - zie hier - of de misdaadserie “Flikken Rotterdam”, waarin ik tot mijn verbazing een mooie, blonde en uitgesproken christelijke politieagente zag (ik kijk wel nooit – maar ik zapte er toevallig langs). Nog even, dan is geloven hip! Ik moet zeggen dat, van alle boeken die ik op mijn blog heb besproken, dit er toch wel één is die mij persoonlijk diep raakt. Het blaast mij van de sokken. "Dus toch...", dacht ik. Het staat voor mij als een monument van hoop en authenticiteit. Ik kwam het boek op het spoor door een interview in het Nederlands Dagblad van 15 juni 2017. Wat ik - even terzijde - trouwens een heel ‘dapper’ artikel vind, want ik denk dat zelfs in de christelijke pers menigeen zijn vingers niet aan dit soort verhalen wil branden. Als Rørth in 2014 een reis door Israël maakt herkent ze veel en worden haar ontmoetingen meer hanteerbaar. In 2014 moet er in het leven van Rørth ook iets heel tragisch hebben plaatsgevonden, al rept ze daar met geen woord over. Het boek is opgedragen aan haar jongste zoon, Frederik, die in december van dat jaar overleed.

Uitgave: Wereldbibliotheek - 2017, vertaling Annelies van Hees, 192 blz., ISBN 978 902 842 706 8, € 17,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten